Oevers en bloemrijk nat grasland

Cultuurhistorisch landschap
Goed voor vlinders en bijen
Goed voor vogels

De oevers van poldersloten en andere wateren kent een prachtige variatie aan bloemen. Min of meer dezelfde soorten kwamen vroeger voor in bloemrijk nat grasland. Op deze natte percelen, ver weg van de boerderijen, kwam de boer nauwelijks en ze werden weinig bemest. In een droge periode werden ze gehooid.

Door bemaling, intensief gebruik en bemesting zijn bloemrijke oevers en natte graslanden zeldzaam geworden. De meeste soorten zijn echter nog overal in de polder te vinden en met het juiste beheer kunnen natte niet-bemeste terreinen en oevers weer bloemrijk worden.

Mogelijkheden voor aanleg

Aanplanten

termijn resultaat (jr)

1-22-55-1515+

Zaaien

termijn resultaat (jr)

1-22-55-1515+

Doorzaaien

termijn resultaat (jr)

1-22-55-1515+

Beheer aanpassen

termijn resultaat (jr)

1-22-55-1515+

Langs oevers kan worden aangeplant. Door het poten van planten of stekjes wordt snel resultaat behaald, al dan niet in combinatie met zaaien of doorzaaien. Reken op ca. 1 plant per meter slootkant, maar plant niet meteen de hele slootkant vol. Begin op een paar plaatsen met wat groepjes planten (ca. 3 – 5 per meter) en markeer het met een stokje. Op die manier is het voor het beheer overzichtelijk zolang de planten nog klein zijn. Wanneer de planten zijn aangeslagen vermeerderen ze zich vanzelf.

Het is haast niet mogelijk om een oever te frezen, dus zaaien zal vooral aan de orde zijn bij aanleg van een natuurvriendelijke oever of wanneer een deel van het terrein wordt afgeplagd. Gebruik een dotter-koekoeksbloemmengsel op kale grond.

Een methode die voor dit soort natuurontwikkeling ook kan worden toegepast is het verspreiden van maaisel van het gewenste vegetatietype (oever of dotterbloemhooiland) over het terrein. Houd rekening met een langzame ontwikkeling van de vegetatie en de belangrijke rol die weggelegd is voor het juiste beheer.

Aantallen: 2 tot 3 gram zaadmengsel per m2.

Met doorzaaien wordt de aanwezige vegetatie aangevuld met gewenste soorten. Doorzaaien heeft alleen zin als de (oever)vegetatie niet te ruig is, zonder hoge snelgroeiende soorten.Doorzaaien kan alleen als de vegetatie open en relatief kort is.

Een methode die voor dit soort natuurontwikkeling ook kan worden toegepast is het verspreiden van maaisel van het gewenste vegetatietype (dotterbloemhooiland) over het terrein. Houd rekening met een langzame ontwikkeling van de vegetatie en de belangrijke rol die weggelegd is voor het juiste beheer.

Aantallen: 1 tot 2 gram zaadmengsel per m2.

Op nat terrein kan niet met zwaar materiaal worden gewerkt. Als dit wel gebeurt, zal de bodem verdichten en zullen planten die daarvoor gevoelig zijn verdwijnen. In ieder geval moet zwaar materieel worden vermeden in natte periodes.

Als maai- en slootkantbeheer minder intensief en op de juiste manier en het juiste moment wordt toegepast, komen er op den duur meer bloemen. Op welke termijn dit gebeurt, is afhankelijk van de uitgangssituatie en de in de omgeving aanwezige zaadbronnen van gewenste soorten. Zie ‘beheer’ voor het juiste beheer.

Soorten

Dotterbloem, echte koekoeksbloem, echte valeriaan, egelboterbloem, gele lis, gevleugeld hertshooi, grote boterbloem, grote kattenstaart, grote pimpernel, grote ratelaar, grote wederik, heelblaadjes, kale jonker, melkeppe, moeraskartelblad, moerasrolklaver, moerasspirea, poelruit, rietorchis, scherpe zegge, wateraardbei, waterdrieblad, watermunt, wilde bertram en diverse zeggesoorten waaronder blauwe zegge.

Beheer

Overgangsbeheer

Kiemplantjes of jonge planten hebben tijd nodig om aan te slaan. Ze worden snel overwoekerd door grassen of andere oeverplanten. Tot de planten groot genoeg zijn, is het zaak grassen en ongewenste soorten terug te dringen. Dit kan door te wieden en door maaien en afvoeren.

Na het zaaien op kale grond komen allerlei pionierssoorten op die sneller groeien dan de soorten die zijn ingezaaid. Het is zaak deze soorten te maaien en het maaisel af te voeren voor ze in het zaad komen. Wanneer het om een klein stuk gaat, kan ook worden gewied. Als er veel dominante grassoorten opkomen, zoals witbol, kan er ook een keer al in tweede helft van mei worden gemaaid, voordat deze grassen zich uitzaaien. Echter: als ratelaar is meegezaaid, dan pas maaien na half juli, zodat ratelaar zich kan uitzaaien.

Regulier beheer

In principe hoeven oeverplanten niet jaarlijks gemaaid te worden. Ze sterven af in het najaar en het heeft natuurwaarde om de uitgebloeide stengels te laten staan. Als elk jaar een deel wordt gemaaid voorkomt dit te sterke verruiging en blijft er altijd een deel staan voor de verspreiding van zaad en zaad-etende vogels.
Wanneer grassen (gaan) overheersen in de oeverzone, moet worden gemaaid om het gras terug te dringen. Alleen dan is er ruimte voor andere soorten om zich te vestigen of te handhaven.

Voor de instandhouding van bloemrijk grasland op voedselrijke (natte) grond is het essentieel om 2 x per jaar te maaien en het maaisel na het maaien binnen 5 dagen af te voeren. De eerste maaibeurt vindt plaats in de periode na half juni – half juli, wanneer de bodem droog genoeg is om er op te kunnen. De tweede maaibeurt vindt plaats in september. Ten behoeve van vlinders en bijen dient het maaien gefaseerd te worden uitgevoerd.

jan feb maa apr mei jun jul aug sep okt nov dec
Regulier beheer
Maaien slootkant
Slootkantbeheer
Overgangsbeheer
Verwijderen ongewenste soorten
Maaien slootkant