De inrichtingsmogelijkheden van het terrein zijn afhankelijk van de uitgangssituatie. Deze bestaat, naast de vegetatie, uit een aantal factoren:
- Grondsoort (veen, klei of zand);
- Vochtgehalte (nat, vochtig of droog);
- Voedselrijkdom van de grond ((zeer) voedselrijk, matig voedselrijk of arm);
- Lichtval (zon of schaduw).
Grondsoort:
In de meeste gevallen zal de grondsoort in de Alblasserwaard Vijfheerenlanden in de basis bestaan uit klei of veen. Door toevoegen van zand en tuinaarde in tuinen is dat een beetje veranderd en op enkele plaatsen in de regio zijn oude stroomruggen en donken die uit zand bestaan. Ook bouwterreinen zijn meestal opgevuld met zand.
Klei is zwaar om te bewerken, is een beetje grijzig en vertoont barsten bij droog weer. Als je klei pakt en samenknijpt, blijft het heel goed als bal aan elkaar zitten. Dit kan bij veen ook zo zijn, maar veen is losser dan klei en donkerder van kleur. Veen barst niet als het droog is.
Er zijn wel verschillen tussen klei en veen, maar over het algemeen kunnen dezelfde plantensoorten worden toegepast.
Zand komt in onze regio voor op enkele oude rivierduinen of donken en waar gebouwd is of wordt. Zand is los en herkenbaar omdat het uit elkaar valt als je er een bal van wilt maken. Zand bestaat uit allemaal piepkleine korreltjes.
Vochtgehalte:
In het groeiseizoen is het dicht langs de sloot vochtiger dan midden in het weiland. Lagere delen zijn vochtiger dan hoger gelegen delen en in de schaduw is het vaak vochtiger dan op een zonnige plek. Alleen als er ergens veel grote bomen staan, kan het onder de bomen toch droog zijn omdat bomen veel water verbruiken. Sommige planten houden van vocht en andere juist niet.
Voedselrijkdom van de grond:
Klei en veen zijn in onze regio altijd voedselrijk. Als veel mest op het terrein is opgebracht of het maaisel en slootvuil blijft liggen, is het terrein zeer voedselrijk. Het verschil tussen voedselrijk en zeer voedselrijk is te zien aan het aantal verschillende soorten. Op een zeer voedselrijk terrein staan minder verschillende soorten en vooral brandnetel en hoge grassen. Zand is bijna altijd voedselarm.
Lichtval (zon of schaduw):
Elke plantsoort heeft zijn eigen voorkeur voor zon of schaduw. De meeste bloemen staan graag in de zon, behalve schaduwsoorten (zie handboek).