Maaien is nodig om een lage, grazige vegetatie te behouden. Zonder maaien wordt een vegetatie na verloop van tijd hoger en ruiger en na vele, vele jaren uiteindelijk een bos. Zie ook de uitleg bij Maaibeheer
Als wordt gesproken over maaibeheer, dan gaat dit over het maaien én het afvoeren van het maaisel. Vooral het afvoeren van het maaisel is heel belangrijk om een bloemrijke vegetatie te behouden of te ontwikkelen. Dit kost echter tijd en/of geld en wordt vanwege bezuinigingen vaak achterwege gelaten.
Als het maaisel blijft liggen zal de vegetatie snel ‘verruigen’. Dit houd in dat vooral sterke soorten, zoals brandnetel, haagwinde en kleefkruid overblijven. Deze soorten kunnen goed omgaan met een verstikkend pakket plantenresten en een toename van voedingsstoffen in de bodem. Ze verdrukken of overwoekeren de andere soorten waardoor die verdwijnen. Dit zet de lokale biodiversiteit onder druk. Bovendien is een dergelijke sterk verruigde vegetatie voor veel mensen onaantrekkelijk.
Als de bloemrijke vegetatie al geruime tijd aanwezig is, kan de eerste maaibeurt het beste in de tweede helft van juni of eerste helft van juli plaatsvinden. Als er margrieten in de vegetatie voorkomen, is het beste moment om te maaien als 75% van de margrieten zijn uitgebloeid.
Op stukken waar ratelaar staat, moet met maaien worden gewacht tot deze zaad heeft gevormd. Ratelaar parasiteert op de wortels van gras en onderdrukt op deze (natuurlijke) manier de groei van grassen. Het is een éénjarige plant en het zaad is slechts tot het volgend voorjaar kiemkrachtig (kiemt in de winter). Wanneer te vroeg wordt gemaaid, verdwijnt ratelaar. Om de ratelaar te behouden, moet na half juli worden gemaaid.

Wanneer grassen nog erg domineren en geen ratelaar is gezaaid, kan het goed zijn om juist de eerste maaibeurt in de tweede helft van mei uit te voeren (zie terugdringen van gras).
Op nat grasland moet in de droge periode worden gemaaid, als de bodem droog is. Meestal staat daar ook veel ratelaar, dus dan geldt wederom: maaien na half juli.
Voer het maaien altijd gefaseerd uit. Laat minstens een kwart van de vegetatie staan. Dat kwart kan dan (minstens) vier weken later worden gemaaid, als de andere vegetatie weer is hergroeid en er weer wat bloeit. Op deze manier hebben insecten altijd een plek om te schuilenen te foerageren.
De tweede maaibeurt vindt plaats in september. Vooral de grassige stukken worden nu gemaaid, maar laat ca. 10 % van de grassige vegetatie staan. De rest van de vegetatie kan eventueel blijven staan om zich uit te kunnen zaaien en is – zoals gezegd – goed voor de vogels en insecten. Het is voldoende de uitgebloeide stengels in het voorjaar bij elkaar te harken.